ARNHEM/LEEUWARDEN - Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft vandaag uitspraak gedaan in de zogeheten 'Steenwijker puzzelmoordzaak'. In deze zaak heeft het hof aan een 48-jarige man uit Meppel 9,5 jaar cel en tbs met dwangverpleging opgelegd.

Verdachte schuldig aan doodslag slachtoffer

Net als de rechtbank komt het hof tot de conclusie dat de verdachte het slachtoffer, een 34-jarige man uit Steenwijk, op 6 februari 2010 in de middag in Meppel van het leven heeft beroofd. Het hof komt tot deze conclusie op basis van de volgende vaststellingen.

Het slachtoffer is na 6 februari 2010 in de middag niet op zijn afspraken gekomen en zijn telefoons hebben geen zendmasten meer aangestraald in zijn woonplaats Steenwijk. Ook zijn er van hem na die middag geen daadwerkelijke levenstekens meer vernomen.

Zijn auto is op 8 maart 2010 brandend in Haren aangetroffen. Delen van zijn lichaam zijn op 22 juni 2010 in een zak in het water van de Steenwijker Aa teruggevonden. Op 26 juni 2013 zijn in een soortgelijke zak en een dekbedovertrek weer andere lichaamsdelen van het slachtoffer aangetroffen, begraven in de Kiersche Wijde in Wanneperveen. Het dekbedovertrek waarin de lichaamsdelen in 2013 zijn aangetroffen is van verdachte geweest. Bij deze lichaamsdelen is ook een aantal haarsporen van verdachte gevonden. De verdachte heeft geen verklaring kunnen geven voor het aantreffen van zijn dekbedovertrek en deze haarsporen.

In de middag van 6 februari 2010 was het slachtoffer met zijn ex-vrouw en kinderen op bezoek in de woning van (het gezin van) verdachte in Meppel. Nu er na deze middag geen daadwerkelijke levenstekens van het slachtoffer meer zijn vernomen, gaat het hof ervan uit dat het slachtoffer die middag de woning van verdachte niet levend heeft verlaten. Tijdens dat bezoek waren de vrouwen steeds in elkaars gezelschap en hielden zij zich bezig met hun kinderen. Niets wijst erop dat één van de vrouwen buiten aanwezigheid van de kinderen contact had met het slachtoffer. Uitsluitend verdachte is op meerdere momenten alleen met het slachtoffer geweest.

Met inachtneming van deze vaststellingen resteert daarmee slechts het scenario dat verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht op één van de momenten waarop zij samen alleen waren. Het hof voelt zich in die conclusie gesterkt doordat verdachte kort na het overlijden van het slachtoffer verantwoordelijk is voor het verplaatsen van één van de telefoons van het slachtoffer. Ook het aangetroffen dekbed en de haarsporen van verdachte bij de lichaamsdelen van het slachtoffer kunnen in verband worden gebracht met het wegmaken van het lichaam van het slachtoffer.

Het hof leidt uit de wijze waarop het lichaam van het slachtoffer in stukken is gezaagd en daaropvolgend in delen is verpakt en verstopt, af dat het slachtoffer niet aan een natuurlijke dood, door zelfdoding of vanwege een ongeluk is gestorven, maar door gewelddadige handelingen om het leven is gebracht. Ook de wijze waarop zijn auto is aangetroffen draagt bij aan de overtuiging dat welbewust is gepoogd om te verhullen wanneer en hoe het slachtoffer opzettelijk door één of meer geweldshandelingen om het leven is gebracht. Namens verdachte is geen andere (niet opzettelijke) toedracht omtrent het overlijden van het slachtoffer naar voren gebracht, en deze is het hof ook niet anderszins gebleken. Ook is er geen reëel en aannemelijk alternatief scenario door de advocaat van verdachte aangedragen waarin een ander dan verdachte schuldig is aan de dood van het slachtoffer en wat tegelijkertijd een verklaring biedt voor de aangetroffen forensische sporen die wijzen naar verdachte. Dit komt ook niet uit het dossier naar voren.

Al het voorgaande in samenhang bezien maakt dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer in de middag van 6 februari 2010 opzettelijk van het leven heeft beroofd.

Gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging

Verdachte is daarmee verantwoordelijk voor de dood van het slachtoffer. Hij heeft niet alleen een einde aan zijn leven gemaakt, maar ook intens verdriet en gemis bij de nabestaanden veroorzaakt. Het leed dat nabestaanden is aangedaan, doordat zij nog altijd op tal van vragen rond het overlijden van het slachtoffer geen antwoord hebben, is onbeschrijfelijk. Daarnaast is bijzonder pijnlijk in deze zaak dat verdachte dit feit heeft gepleegd slechts enkele maanden nadat een eerdere tbs-maatregel was beëindigd, terwijl die voor een ander levensdelict aan hem was opgelegd.

Het hof legt de verdachte als straf dan ook een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op. Het hof neemt als uitgangspunt voor de strafoplegging een gevangenisstraf van 10 jaren, maar deze is verminderd tot 9,5 jaren vanwege de (te) lange duur van de procedure in hoger beroep.

Daarnaast heeft het hof aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (tbs met dwangverpleging) opgelegd. Verdachte heeft een persoonlijkheidsstoornis en heeft volgens zijn eigen verklaring niet geprofiteerd van zijn eerdere tbs-behandeling, hetgeen bevestiging vindt in het feit dat hij opnieuw een levensdelict heeft gepleegd. Tbs betekent een gedwongen jarenlange behandeling in een gesloten inrichting, waarvan het einde niet is bepaald.

Verdachte wordt ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in vervolging van het wegmaken/verbergen lijk door verjaring

Het hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van het wegmaken/verbergen van lichaamsdelen van het slachtoffer in de periode van 6 februari 2010 tot aan de vondst van de eerste lijkdelen op 22 juni 2010, zoals tenlastegelegd onder feit 2.

Op het misdrijf van het wegmaken/verbergen van een lijk staat volgens artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht een gevangenisstraf van maximaal twee jaar. Op grond van de in 2006 gewijzigde verjaringsregels geldt voor misdrijven met een gevangenisstraf van minder dan 3 jaar een absolute verjaringstermijn van tweemaal de wettelijke verjaringstermijn: in dit geval van (2 x 6 jaar =) 12 jaar. Nu sinds 22 juni 2010 (de uiterste datum van de tenlastegelegde pleegperiode) meer dan 12 jaar verstreken zijn, is het recht tot vervolging van dit feit daarmee komen te vervallen.

Het hof begrijpt dat deze conclusie wrang en moeilijk te accepteren zal zijn voor de nabestaanden. Uiteindelijk is deze uitkomst een gevolg van de keuze van de wetgever in 2006 om absolute verjaringsmaxima op te nemen in het Wetboek van Strafrecht, in combinatie met het voor een misdrijf relatief beperkte strafmaximum van 2 jaar dat op het wegmaken/verbergen van een lijk staat.